Klimaat

Wat werkt?

• Een aangenaam klasklimaat realiseren.
• Vertrouwen tussen studenten onderling en tussen studenten en docenten stimuleren.
• Openheid creëren om te praten over de eigen beginsituatie en het eigen leerproces.

Screening

  • Geeft het lesgeven en begeleiden van studenten je de nodige energie om hen te leren kennen?
  • Observeer je de studenten tijdens je eigen les en speel je daar constructief op in?
  • Op welke momenten is er informeel contact tussen studenten en docenten mogelijk?
  • Sta je open voor een student die zelf om ondersteuning komt vragen?
  • Gaan studenten bij elkaar aankloppen voor ondersteuning?
  • Krijgen de studenten de kans om zich in een veilige omgeving kwetsbaar op te stellen?

Goede praktijkvoorbeelden

Veilig klasklimaat

  • Docent: “Het reflecteren gebeurt in groepjes van 4 à 5 studenten. Ze moeten zich hier echt bloot geven dus kiezen we voor een veilige omgeving waar ze samen kunnen nadenken over wat goed ging en wat minder goed ging.”

  • Student: “Tijdens mijn stage kwam een leerling vertellen over fysiek geweld thuis. Ik wist helemaal niet hoe te reageren. Gelukkig kon ik met deze ervaring bij mijn begeleider terecht.”

Welbevinden studenten

  • Docent: “Het is belangrijk om zelf enthousiast voor de klas te staan.

  • Docent: “ We willen dat onze studenten het zien als er iets met de kinderen in hun stageklas aan de hand is. Daarom is het belangrijk dat wij ook interesse tonen in hun problemen. Als er bijvoorbeeld iemand ontbreekt in de les, zullen wij daarom even polsen waarom die student afwezig was.”

  • Docent: “Een docent moet zelf ook breed observeren. Als studenten niet opletten in de les heeft dat er soms mee te maken dat je zelf niet differentieert. Het kan te gemakkelijk of te moeilijk zijn. Of de studenten kunnen met andere zorgen zitten die ze eerst willen bespreken.”

  • Student: “Als er teveel groepswerk is, dan is het niet leuk meer. Dan zien we de bomen door het bos niet meer en verliezen we onze aandacht. Het is fijn als docenten dit opmerken, ons begrijpen en daar verandering in willen brengen.”

  • Docent: “Ik informeer af en toe naar hoe het gaat met een student. Studenten willen gezien worden, net als wij gezien willen worden.”

  • Student: “Een docent die differentieert is voor mij ook iemand die met je inzit als er eens iets gebeurt, die daar oog voor heeft... En die dan vraagt hoe het met je gaat.”

  • Docent: “De deuren staan hier open, de studenten kunnen ons zo gemakkelijk bereiken. De meeste docenten kennen de studenten ook bij naam.”

  • Student: “Het is leuk dat de studenten af en toe meedoen met ons. Bijvoorbeeld tijdens de creaweek. Of tijdens een studentenactiviteit. Dat geeft ons een gevoel van verbondenheid.”

Leren van elkaar

  • Docent: “Via peer-tutoring leren studenten van elkaar en helpen ze elkaar.”

Aan de slag

  • Wanneer je geen ruimte vindt om de studenten te leren kennen, bespreek dit met je collega’s of met de opleidingsdirecteur. Onderzoek hoe je in grote groepen toch kan inspelen op de eigenheid van je studenten.

  • Maak tijd om, naast het formeel lesgeven, ook informeel met studenten in contact te treden.

  • Observeer de betrokkenheid van je studenten tijdens de les. Geef hen inspraak in de lesrealisatie en de vorm van evaluatie.

  • Is er in jullie hogeschool een mogelijkheid om peer-tutoring formeel te implementeren? Zoniet, ga na of er mogelijkheden zijn om dit in je eigen klas te doen. Ook op stage kunnen studenten veel van elkaar leren, via co-teaching.

Heb je zelf nog een goed praktijkvoorbeeld of een goede tip? Laat het ons zeker weten! Klik hier om jouw ideeën door te sturen.